Hunebedden: Hoe komen we meer te weten?
door Gérard Versijp
De mens is altijd gefascineerd geweest door het onbekende. Men heeft altijd gezocht naar verklaringen, naar wat zich afspeelde achter verre horizonten en waarom iets zo functioneert zoals het functioneert. Bij hunebedden is dat niet anders. Naar onbekende zaken wil de menselijke geest onderzoek doen. Echter, bij hunebedden zijn we beperkt door allerlei regels, niet in het minst door het Verdrag van Malta wat inhoudt dat het gewenst is om archeologisch erfgoed in situ te bewaren, en dat opgravingen alleen toegestaan zijn indien noodzakelijk. Op 1 september 2007 trad de Wet op de archeologische monumentenzorg, die een uitwerking is van het Verdrag van Malta, in Nederland, in werking.
Dus opgraven kunnen we niet doen. Zijn we dan genoodzaakt het onderzoek stil te zetten? Ik denk dat er nog genoeg niet invasieve onderzoeken waarbij het erfgoed geheel intact blijft, over blijven. Graag wilde ik een paar suggesties doen omtrent een aantal onderzoeken, die gemakkelijk uitgevoerd kunnen worden zonder enige schade toe te brengen en die geheel conform het Verdrag van Malta zijn.
In het juninummer van de Spieker in 2017 heb ik al een voorbeeld gegeven van het soort onderzoek dat ik bedoel. De hoeken van poortdraagstenen aan de binnenzijde van de hunebedden bleken in Nederland vaak te liggen tussen de 80 en 100 graden, dus een bijna rechte hoek.
Later heb ik dit onderzoek in Duitsland voortgezet en voorlopige resultaten laten zien dat dit fenomeen ook bij onze Oosterburen op te merken valt. Dit soort onderzoek leidt natuurlijk tot de vraag: waarom hebben de bouwers van toen deze stenen voor die plaats in het hunebed geselecteerd? Foto: Poorthoeksteen met rechte hoek Sprockhoff 896 Grumfeld-Ost.
Hebben meer stenen in het hunebed deze karakteristieken en waar staan zij dan? Voor een dergelijk onderzoek moet men het veld in en op zoek naar deze grafmonumenten. Eenvoudige hulpmiddelen als een gradenboog en een winkelhaak zijn al voldoende om te gaan meten.
Meting van de hoek van een poortdraagsteen. Foto: archief auteur.
Als oppervlakkige waarneming kun je stellen dat in het algemeen de grootste dekstenen in het midden liggen, boven de poort. De draagstenen liggen als haaientanden onder de dekstenen. De kransstenen hebben doorgaans de vorm en grootte van de draagstenen of zijn iets kleiner. De sluitstenen zijn meestal vlakke, platte stenen. De bouwers van hunebedden zochten de stenen zorgvuldig uit. Met net zoveel inspanning als waarmee zij hun stenen sleepten, met zoveel zorg werden mijns inziens ook de stenen uitgezocht. D 6 in Tynaarlo bestaat bijvoorbeeld uitsluitend uit roze graniet, en het kan haast niet anders dan dat deze granietstenen hierop uitgezocht zijn.
Behalve de kleur heeft men ongetwijfeld ook gekeken naar de vorm. Hüven Nord, Sprockhoff 842, heeft als draagstenen en kransstenen, stenen van een bijzondere vorm. Met een beetje verbeelding is het alsof je in de bek van een groot roofdier kijkt. De draag- en kransstenen doen mij voorkomen als de bek van een haai. De punten naar boven en een stompe kant als basis, zo geven zij ook meer stabiliteit. Als de stenen plat zouden liggen zou de stabiliteit overigens nog groter zijn.
Großsteingrab Hüven Nord, Sprockhoff 842. Foto: archief auteur.
Bij het doorbladeren van de beroemde atlas van Van Giffen, viel het mij op dat de draagstenen in de tekeningen nagenoeg alle op één rechte lijn zijn ingetekend. Dit is raar want als je een hunebed ”in het wild” bekijkt zijn de uiteinden bijna altijd wat smaller dan het midden, waar de ingang zich normaal bevindt. Bij opmeten van sommige dekstenen, is het duidelijk dat zij niet op de draagstenen passen. Zij zijn eenvoudig te klein om de ingetekende afstand te kunnen overbruggen.
Tekening van D 27 uit de atlas van Van Giffen.
Op bovenstaande foto is D 27 te zien uit de Atlas. De draagstenen zijn zo netjes gepositioneerd dat men er bijna een liniaal langs kan houden. En Deksteen 1 is te klein op de tekening om op de draagstenen te passen.
Mij lijkt het zinvol om het een en ander nog eens goed na te meten. Blijkt het waar te zijn dat de draagstenen inderdaad op één rechte lijn staan, dan roept dat toch de vraag op, waarom hechtten hunebedbouwers dusdanig aan bouwkundige regelmatigheid en hoe wisten ze dit te realiseren?
Een logisch onderzoek in deze is het opmeten van de bruikbare oppervlakken van de dekstenen. Lagen de grootste dekstenen inderdaad in het midden, zoals ik zo vaak heb mogen zien? Meten is weten en als de dekstenen aan de uiteinden kleiner waren had een doorsnee hunebed dan niet een lensvormig oppervlak in plaats van een rechthoekig?
Iedereen die de hunebedden bekijkt valt op dat de draagstenen altijd iets naar binnen buigen. Waarom deed men dat? Er zijn diverse redenen denkbaar. Was deze vorm van bouwen stabieler? Als een steen zou moeten omvallen dan moet bij een rechtopstaande steen het zwaartepunt meestal eerst iets stijgen voordat de steen instabiel wordt en om kan vallen. Bij een schuine stand is dat niet zo en dus is een schuine stand meer instabiel dan een rechte stand. Maar geldt dat ook voor een trilithon, de bouwwijze waarbij twee rechtopstaande draagstenen, een platliggende deksteen dragen? Ik kan mij voorstellen dat de constructie van een trilithon met twee schuine draagstenen elkaar juist verstevigd omdat het tegenwicht van de andere draagsteen voorkomt dat het zwaartepunt van de tegenoverliggende draagsteen gaat dalen. Zij houden elkaar dan in evenwicht. Overigens moet er in dit soort constructies minstens een derde steunpunt zijn voor de deksteen, anders wordt het trilithon alsnog instabiel. Dit geldt niet voor de constructie van de stenen van Stonehenge want die waren niet onregelmatig van vorm maar mooie bewerkte blokken en stonden in een cirkel en niet achter elkaar. Een ander aspect van deze bouwwijze is dat bij een ineenstorting van het bouwwerk de stenen in het hunebed vallen, en dat is bij de meeste resten van hunebedden ook waar te nemen. Ook is het bruikbare grondoppervlak bij een trapezium groter dan bij een rechthoek. Dit gaat wel ten koste van de hoogte.
Karakteristiek trilithon van een hunebed. Foto: archief auteur.
Ook de omgeving van de hunebedden kan men onderzoeken. Mij is opgevallen, maar ik heb nog niet alle hunebedden in Nederland opgemeten, dat een hunebed meestal op een hoogte staat en maar heel zelden op de top. Meestal, als je bij een hunebed om je heen kijkt zie je een heuveltop op korte en soms heel korte afstand liggen. Met een hoogtekaart en de locaties van de hunebedden bekend, moet het niet al te moeilijk zijn dit te verifiëren. Zelf heb ik enkele Nederlandse hunebedden uitgemeten en mijn vermoeden werd in alle gevallen behalve één bevestigd. Ook in Duitsland heb ik dit vaak gezien.
Hoogteprofiel van D 27 Borger (kruisje). Links de heuveltop, rechts het water.
Als je op een helling staat en je kijkt naar beneden is er niet altijd een watertje te zien. Bij hunebedden is dat vaak wel het geval. Hunebedbouwers hielden kennelijk wel van fris water. Ook dit is geografisch heel gemakkelijk na te gaan. Hier zit echter wel een addertje onder het gras. Was dit water er ook in het Neolithicum?
Natuurlijk geeft een volledig archeologisch onderzoek meer betrouwbare resultaten en bruikbare informatie dan de bovengenoemde onderzoeken. Maar omdat we gebonden zijn aan het Verdrag van Malta zijn wij beperkt. Dat wil niet zeggen dat we niets kunnen doen. Niet-invasief onderzoek blijft mogelijk en zal weer nieuwe vragen oproepen. Zo zullen wij verder mogen gaan en natuurlijk zal een keer een onverwachte vondst leiden tot weer nieuwe opgravingen. De resultaten van onderzoek in Dalfsen waren sensationeel en toekomstige laboratorium uitslagen van deze onderzoeken moeten veelal nog binnenkomen. We hoeven niet te wachten tot de volgende toevalstreffer. We zullen vooral moeten gaan nadenken hoe en waar we onderzoek kunnen doen zonder een spa in de grond te steken.
De auteur op locatie. Foto: Sipke van der Zee.
Het doen van dit soort bezigheden heeft de groep die zich “Hunebedjagers” noemt, veel ontspanning, plezier en gezellige samenkomsten opgeleverd, tezamen met levendige discussies over bovengenoemde onderwerpen. Ik ben hen dan ook dankbaar voor de vele uren die we samen hebben doorgebracht. Het opzoeken van hunebedden die soms al door “Großvater aufgeräumt sind” en het beoordelen of een hunebed geschikt was voor het onderzoek deden we gezamenlijk. Tussen de draagstenen, onder poorten en dekstenen heen kruipend, hebben we de hoeken van de stenen gemeten. Het maakte mij een gelukkig mens.
Gérard Versijp
Mede namens Eva de Groot, Ingrid Groeneveld, Ella Versijp, Wolter ter Steege, Wicher Jansen, Ludy Bruggers, Evert Jan Stokking, Sipke van der Zee, Fred van der Beemt en Willem van der Meij, allen Hunebedjagers.