WORKSHOP 9: Archeobotanie: wetenschappelijk onderzoek aan plantenresten

Ieder mens heeft te maken met planten. Archeobotanici onderzoeken alle mogelijke relaties op dit gebied in het verleden. Daarbij maken ze gebruik van de resten van planten in archeologische context : van heel groot, zoals complete houten constructiepalen, naar microscopisch klein, in de vorm van stuifmeel (palynologie). In sommige gevallen kunnen zelfs indrukken van plantenresten in potscherven gedetermineerd worden.

Archeologische plantenresten krijgen alleen betekenis door hun bredere archeologische context. Het gaat niet alleen om de kuil of put waar de resten in gevonden worden, maar ook om hun relatie tot andere materiaalgroepen zoals botmateriaal en aardewerk. Grote houten palen zijn moeilijk te missen, maar de meeste andere plantenresten worden gevonden in het laboratorium, waar genomen monsters nauwkeurig verwerkt worden. Net als bij botmateriaal kunnen in natte klei- of veengebieden plantenresten prachtig bewaard blijven, terwijl op de droge Drentse zandgronden verkoolde resten de boventoon voeren.

Relaties met planten kunnen van directe aard zijn, maar spelen ook een rol op een veel abstracter niveau. Door onderzoek aan stuifmeel uit veen zijn we veel te weten gekomen over de langetermijnontwikkelingen in vegetatie en klimaat. Klimatologische condities vormen een belangrijke basis voor de mogelijkheden die de mens heeft in het landschap. Aan de andere kant zien we ook de invloed van de mens op de vegetatie: het kappen van bos leidt tot lagere hoeveelheden stuifmeel van bomen.

Vegetatieonderzoek op gedetailleerd niveau is bij goede conserveringscondities mogelijk op basis van zaden: zo konden voor de Onlanden verschillende soorten hooilanden en weilanden worden herkend, die met de resultaten van het zoölogisch onderzoek tot een vrij complete reconstructie van de agrarische bestaanseconomie leidden. Door botanische materiaalgroepen onderling te vergelijken ontstaat ook een beeld van de keuzes die mensen maken. Houtskoolmeilers met vrijwel alleen maar eikenhoutskool, terwijl pollenonderzoek uitwijst dat er veel meer boomsoorten waren, wijst op selectie.

Voedsel is één van de meest evidente relaties tussen mens en plant. Indirect, door voeding van vee, maar natuurlijk ook direct. Vóór de introductie van de akkerbouw aten mensen wilde planten. De iconische mesolithische hazelnootvondsten zijn het bekendst, maar mensen hebben zeker ook de veel moeilijker terug te vinden knollen en groene delen van planten gegeten.

Na de introductie van de akkerbouw, rond 5.300 v.Chr. in Limburg, ging men langzaam maar zeker over op een systeem van zelf voedsel verbouwen. Opeenvolgend hebben we daarbij veel verschillende strategieën gezien, van raatakkers, naar essen en boekweitbrandcultuur.

In de workshop worden de onderzoeksmethoden voor verschillende archeobotanische materialen gedemonstreerd. Kijk zelf met microscoop en determinatieboeken naar stuifmeel, zaden en hout; u mag ook monsters meenemen ter determinatie.

ACTOREN

Mans Schepers, Arnoud Maurer en Jelte van der Laan (Groninger Instituut voor Archeologie)

PLAATS en BIJZONDERHEDEN

De workshop vindt plaats in de Granietzaal van het Kenniscentrum; maximaal 10 deelnemers.

Nieuwsbrief

Ontvang ook onze
digitale nieuwsbrief:
Welkom, inloggen voor DPV-leden
workshop 9 archeobotanie